Die vrouw voor mij. Ogen wijd open. Ongerust, eisend. Ze verwacht iets van mij. Iets wat ik haar niet wil geven. Niet kan geven.
Ik gaf haar net een pamflet dat praat over de dood van een gevangene. Vijf mensen vonden de dood door de gevangenis deze laatste twee maanden. Enkelen door medicijnen toegediend door dokters, anderen door de naakte kogels van de politie. Voor Alex was het 'zelfmoord', een aangekondigde dood, een dag nadat hij bevrijde lucht kon inademen, even maar, voordat hij gepakt werd door de cipiers. Niemand zal ooit weten wat er daar precies is gebeurd.
Daarentegen begint het duidelijk te worden dat een stap werd overschreden; het antwoord van de Staat op teveel revolte.
“Maar zeg me wat we kunnen doen!”
Het eerste wat in me opkomt: “die vraag moet je aan jezelf stellen” maar dat is nogal pover qua antwoord, dus stamel ik maar wat en de deuren van de metro sluiten zich. “Bedankt.”
Wat verwacht ze? Dat ik haar een petitie geef, dat we klacht indienen tegen machtsmisbruiken, tegen misstappen van de politie of dat we neutrale onderzoeken eisen? De illusie creĆ«ren dat we iets gedaan hebben, terwijl we alleen maar de verantwoordelijkheid om te handelen in de handen van anderen plaatsen. Van diegenen die ten volle aan deze gang van zaken deelnemen, in eerste persoon, of door haar te waarborgen, diegenen die er zich elke dag voor inzetten dat de verhoudingen van overheersing kunnen blijven voortduren. Ik weet maar al te goed wat ik niet wil voorstellen, maar dat lost mijn probleempje hier niet op. Die vraag doet me ongemakkelijk voelen. Ik verkies veruit de twee gastjes die het pamflet luidop beginnen te lezen, voor het hele metrostel; of de grote bekken van dienst die, voor even maar, zwijgen en lezen, in alle stilte, zorgvuldig, aandachtig. Of diegene die me toeroept “maar de revolte is al begonnen! We hebben alles afgebroken aan het Albertplein en de auto's blijven branden! De volgende keer nemen we het commissariaat samen!” Wie weet, op een dag, waar het anders zal zijn, waar de verhoudingen tussen ons een andere wending nemen, waar ik me geen buitenaards wezen voel als ik over vrijheid spreek, waar dromen niet worden geleid door poen, waar we eenzelfde taal kunnen spreken.
Soit, de vrouw.
Ergens in een anarchistische publicatie las ik dat “we niets aan te bieden hebben”. Dat idee spreekt me aan, hetgeen wat ons onderscheidt van de politiekers van alle slag, altijd klaar met een te volgen programma onder de arm, klaargemaakte oplossingen die alleen nog uitgevoerd moeten worden. Het ontbreekt ons enkel om ons te organiseren...
Nee, ik heb niets aan te bieden. Ik wandel zelf ook alleen op een weg die de andere wegen wil ondermijnen, een weg waarvan ik niet weet waar ze me naartoe leidt. Alles wat ik weet is wat ik achterlaat...de berusting, de passieve deelname, de onverschilligheid. Wat mijn stappen voedt is niet alleen een diepe woede die in mij dondert, woede tegen deze wereld gebaseerd op verhoudingen van overheersing en onderdanigheid, oneindig voortgezet. Woede tegen elke slag in ons gezicht. Het zijn evenveel de gestes van rebellie, repliek, breuk die het mogelijk maken om een beetje helder te zien in deze wazige 'allen tegen allen'. Gebaren die reeds de trekken in zich dragen van iets anders, onbegrijpbaar voor de verdedigers van deze wereld, en oncontroleerbaar.