De voorbije weken is de spanning in heel wat Brusselse wijken hoog opgelopen. Zo hoog dat een hele schare politiekers moord en brand begonnen te schreeuwen en de flikken, die nog maar net een overvaller hadden doodgeschoten, betoogden door de straten van Brussel om nultolerantie te eisen voor allen die de wet overtreden of simpelweg storen door hun aanwezigheid.
Neem wat je nodig hebt
Terwijl managers en aandeelhouders miljoenen uitgekeerd krijgen in de vorm van schadeloosstellingen en premies, raakt de ‘crisis’ alsmaar meer mensen in hun mogelijkheden om in hun levensonderhoud te voorzien. Zonder de gebeurtenissen te willen reduceren tot één aspect, moet de vermenigvuldiging van het aantal gewapende overvallen in deze context te gezien worden. De werkloosheid is in Brussel gestegen tot meer dan 23 procent terwijl de prijzen alsmaar blijven stijgen. Het is dan ook niet meer dan normaal dat alsmaar meer mensen het geld zelf gaan halen waar het zit: bij de banken, bij de supermarkten, bij de rijken thuis. En die drang tot overleven of misschien zelfs een wil tot een leven dat niet bestaat uit in eindeloze wachtrijen staan, zal niet gefnuikt kunnen worden door meer blauw, meer staatsgeweld, meer beveiliging of meer controle.
De criminaliteit heeft altijd al voortdurende veranderingen ondergaan. Terwijl langs de ene kant het er nu op lijkt dat vele ‘beroepsdelinquenten’ niet zoveel meer verschillen van eender welke andere baas, van eender welke andere commercant (met als enige verschil dat hun handeltjes iets illegaler zijn), bestaat er ook een andere realiteit die niet zo ver van ons bed is. Het aantal winkeldiefstallen is het voorbije jaar met 28% gestegen; diegenen die overvallen plegen blijken vaak ‘doodnormale’ mensen te zijn die de eindjes niet meer aan elkaar konden knopen of jongeren en nieuwkomers aan wie de welvaartstaat heel duidelijk gemaakt heeft dat er voor hen geen plaats meer zal zijn; de manieren waarop een groot deel van deze overvallen en diefstallen gepleegd worden zijn allesbehalve ‘professioneel’. Voeg daar nog de fraude bij uitkeringen, de negering van elektriciteitsfacturen, het zwartrijden op het openbaar vervoer,... aan toe en je ziet hoe wijdverspreid de eigendomsdelicten wel niet zijn, hoeveel mensen die onderaan de ladder staan niet langer binnen de lijntjes van de wet kunnen of willen kleuren.
Maar dit is iets heel anders dan de mentaliteit die sommigen ertoe aanzet om iemand een mes op de keel te zetten, zomaar in elkaar te slagen of te vernederen of een ‘criminaliteit’ die geen verschil meer ziet tussen het geld pakken uit het schaaltje van een bedelaar en een villa gaan leegroven. En hoewel deze mentaliteit maar weinig verschilt van hoe de meeste mensen in deze maatschappij met elkaar omgaan, valt het niet te ontkennen dat in verschillende Brusselse wijken deze vormen van willekeurige agressie in stijgende lijn zitten. En waarschijnlijk gaat het vaak niet zozeer over in de ellende zitten en geen uitweg meer weten dan blind wild om je heen slaan, maar over de verovering van macht. Macht om je in je eigen buurt tegenover je buren en passanten te gedragen als een security zonder uniform. Macht om willekeurig te vernederen en zo je territorium af te bakenen. Macht om diegenen die anders zijn dan jou (denk maar aan het racisme, zowel bij ‘blanken’ als bij ‘immigranten’ onderling), die niet geloven in dezelfde god of eenvoudigweg begrepen dat elke god, elke religie een leugen is, te intimideren en te molesteren. Noch politie, noch justitie, noch integratiewerkers en vzw’s, zullen er ooit in kunnen slagen om deze tendens om te buigen. Het is aan ons, wij allemaal, om er zelf tegenin te gaan. Niet als een flik zonder uniform, als een priester op zoek naar volgzame schapen, niet in naam van de Staat, de Veiligheid of de Integratie, maar vanuit een verlangen naar vrijheid voor iedereen, vanuit de bevestiging van een echte solidariteit die zich kant tegen de oorlog tussen armen onderling.
Het gaat ook jou aan
De revoltes die vrij regelmatig plaatsvinden in verschillende Brusselse wijken zijn een kwestie die eenieder aangaat. Het is niet, zoals de flikken probeerden voor te stellen, een “probleem van een 400-tal jongeren die niet te integreren zijn en van de straat moeten geveegd worden.” Waarom? Niet alleen omdat er niets zoiets bestaat als een categorie “niet te integreren jongeren” en dat vele mensen, allen verschillend en niet herleidbaar tot één of andere sociale categorie die uitgevonden werd door sociologen en journalisten, rebelleren. Maar vooral omdat de thema’s die deze revoltes aanraken iedereen aanbelangen. De aanval tegen het commissariaat van Anderlecht of de kogelinslagen in de gevangenispoort van Vorst stellen aan eenieder die in de gevangenis heeft gezeten, familie of vrienden in de gevangenis heeft zitten of de schaduw van de gevangenis voelt drukken op zijn of haar bestaan, de vraag van solidariteit, van de mogelijkheid om terug te vechten. De overvallen op banken, wisselkantoren, juweliers en supermarkten stellen aan eenieder de vraag hoe lang hij of zij nog bereid is om acht uur per dag te knielen voor een schamel loon, onderdanig te doen tegen bureaucraten van de RVA en het OCMW om wat bedelgeld te krijgen. Het verzet tegen identiteitscontroles, tegen camera’s, tegen de controle in al haar kleuren en uniformen is niet een privéfeestje van een “paar honderd losgeslagen jongeren”, maar een kwestie die eenieder aangaat die zich opgesloten voelt in deze maatschappij, die zich bespied en bekeken, onderzocht en gecontroleerd, betutteld en vernederd voelt. Laat ons duidelijk zijn: de spookbeelden over bloeddorstige jongeren die de flikken, journalisten en specialisten ter zake ophangen, beantwoorden niet aan een werkelijkheid, maar zijn simpelweg een poging om alle wederzijdse herkenning, alle gemeenschappelijke taal, alle mogelijkheid om met elkaar te praten, elkaar te begrijpen en elkaars verlangens te leren kennen uit de weg te ruimen. De creatie van een vijandbeeld (“de jongeren”, “de immigranten”) is een deel van de oorlog die ze voeren tegen alle armen, tegen alle onderdrukten, tegen allen wiens leven gereduceerd wordt tot werken en meedraaien.
Maar om met elkaar te kunnen blijven praten, wars van de politiek en de journalistieke stront, is een eerste herkenning onmisbaar. Wiens hart niet oplaait wanneer een commissariaat in de fik gaat tegen de folter in de gevangenissen, wie geen kotsneigingen krijgt wanneer hij hoort dat de flikken een overvaller door de kop geschoten hebben, zal geen enkele mogelijkheid hebben om tot communicatie te komen. Maar het kan niet blijven bij die eerste herkenning, er moet ook een wederzijdsheid zijn. Een wederzijdsheid die de verbanden ziet tussen diegenen die de gevangenis aanvallen en diegenen die de depots van bedrijven blokkeren om ontslagen te voorkomen; tussen diegenen die vechten tegen de bouw van een nieuw gesloten centra en diegenen die zich verzetten tijdens identiteitscontroles. En die wederzijdsheid vraagt dat we spreken over het waarom van onze rebellie, over onze dromen, over waar we voor vechten.
Je bent kwaad, waar is je droom?
Het is even belangrijk om te weten waarvoor je vecht als waartegen je vecht. En dat is makkelijker gezegd dan gedaan, zeker in een wereld waar dromen de nek omgedraaid worden nog voor ze uitgesproken kunnen worden. Op de lange duur hou je het niet vol om alleen maar te vechten tegen. De woede geeft je veel kracht, maakt dat je in staat bent tot aanvallen waartegen zij zich amper kunnen verdedigen. Maar om een vuurtje gaande te houden, is er ook zuurstof nodig. En de zuurstof voor de revolte, dat is niet alleen de woede, niet alleen de frustratie, niet alleen de verontwaardiging, maar ook – en misschien wel vooral – de droom, het verlangen. En ook al wordt het alsmaar moeilijker om te dromen, om te verlangen naar iets dat niet slechts een zoveelste kopie is van deze wereld (genre “ik steek auto’s in brand want ik wil niet langer uitgesloten worden van de arbeidsmarkt”), toch moeten we het proberen. Opdat een molotovcocktail tegen een gebouw van Actiris niet alleen maar vernieling zaait bij diegenen die ons proberen wijsmaken dat we nog een kans hebben, dat er ook voor ons nog een graantje mee te pikken valt, maar ook spreekt over een wereld waar niet langer bazen en loonarbeiders bestaan, waar werk zoals we het nu kennen niet meer bestaat. Daarom vechten ook wij anarchisten niet alleen tegen, maar ook voor. En ook al hebben we er maar een flauw vermoeden van – want de schaduw van de fabriek, de kerk, de gevangenis verduistert onze dromen nog te veel – we weten dat vrijheid iets anders is dan kunnen kiezen naar welk televisiekanaal je kijkt, dat leven iets anders is dan acht uur per dag gaan werken.
Nultolerantie
De nultolerantie die de flikken afgekondigd hebben, is meer voelbaar op straat en in de commissariaten dan in de rechtbanken. Hun nultolerantie is vooral de eis tot een vrijgeleide om te mogen doen wat ze willen, om vrijelijk arrestanten in elkaar te slaan, het vuur te openen bij de minste aanleiding, iedereen te terroriseren met onophoudelijke identiteitscontroles. De nultolerantie heeft dus niets te maken met het doen respecteren van de legaliteit, maar met de goedkeuring van de politiek en de brave burgers om het geweld tegen wetsovertreders op te voeren, om ze van de straat te slaan. En hoewel de “noodsituatie” waarover ze spreken wat overdreven is, is het duidelijk dat in de achtertuin van de Europese hoofdstad er een zekere oncontroleerbaarheid bestaat. Een oncontroleerbaarheid die niet zozeer te maken hebben met het feit dat de wetten overtreden worden, maar wel met het feit dat deze oncontroleerbaarheid zich mogelijks zou kunnen vertalen in een sociale revolte, in een rebellie tegen deze maatschappij. Daar zit het gevaar dat ze proberen verdoezelen, daar zit het gevaar dat ook wij willen zijn. Een gevaar voor de bestaande orde en voor haar verdedigers.
Er zal nog heel wat creativiteit aan te pas komen om werkelijk gevaarlijk te worden, en daarvoor moeten we verder kijken dan onze neus lang is. Een directe confrontatie, een “oorlog” tegen de flikken, kunnen we nooit winnen. Als we daar zijn waar ze ons verwachten, mogen we ervan uitgaan dat ze ons naar alle waarschijnlijkheid te baas zijn. Maar toeslaan in kleine groepjes, altijd op verschillende plaatsen, ook buiten de buurten waar we wonen en op verschillende manieren, daar wordt de oncontroleerbaarheid al heel wat tastbaarder. Zowel in de middelen als in de doelwitten is de creativiteit ons sterkste wapen. Denk maar aan de liters olijfolie die op het wegdek ergens in Anderlecht uitgegoten werden om de politiewagens te doen slippen, aan de herhaaldelijke sabotage van het elektriciteitsnet, de camera’s en de straatverlichting in diezelfde buurt, de vernielingen van controle-apparatuur in de metrostations, de uitschakeling van bankautomaten of de weigering je identiteit te laten controlen. Dat zijn allemaal kleine daden die makkelijk zijn, niet al te veel risico inhouden en vele malen herhaald kunnen worden. Nogmaals, de creativiteit is een sterker wapen dan een kalasjnikov, en bovendien loopt die niet het risico vast te lopen. Je hoeft het alleen maar af en toe te oliën door je ogen open te houden, te zien waar hun infrastructuur het meest kwetsbaar is en hoe je hen een stap voor kan zijn.
Niets is onmogelijk
De berusting die veroorzaakt wordt door het geloof dat “je toch niets kan veranderen” lijkt hier in Brussel de laatste tijd wel wat af te brokkelen. Ons grootste obstakel zijn zeker niet de flikken en hun gevangenissen, maar de overtuiging dat “alles nu eenmaal is zoals het is” en dat we toch niets kunnen doen. Wanneer we die leugens doorprikken, opent zich een eindeloze horizon aan mogelijkheden om het gevecht aan te gaan. En die horizon is het begin van de vrijheid.