Je staat tegen de muur gedrukt. De loop van een geweer in je rug. Geen kant meer uit. “Op je knieën” sist de stem van achter je. Benen van elastiek, een hart dat giert doorheen je lijf. Zweet, want je weet dat op de knieën gaan betekent dat de loop ter hoogte van je hoofd komt staan. Eén knal en je bent eraan.
Daar sta je, tegen de muur gedrukt, in een leven, een leven dat je kop kan breken. Geld nodig, maar je hebt het niet, en overal waar je komt vragen ze erachter. Je bent als een vreemde in de uitgestrekte stad. Geld nodig, maar je hebt het niet en overal waar je komt vernederd worden, moeten wachten in de rij, jezelf bewijzen, anderen wijsmaken hoe goed je je best wel niet deed om werk te zoeken, hoe braaf je wel niet luistert, “ja” knikt en naar beneden kijkt. Net als voor de rechtbank, waar we belanden wanneer we onze rekeningen niet betalen, waar we kunnen belanden wanneer we pakken wat we nodig hebben, wanneer we stelen.
“Maak me niet kapot, laat me leven.”, een prevelende smeekbede om genade aan diegene die je het nauw indrijft. Wie is dat toch, waarom? Waar komen die muren vandaan en de mensen die er wel bij varen? Zoveel keren al, stond je daar, tegen die muur of een andere, hopend dat degene die de plak zwaait goed gehumeurd is vandaag. Want de wereld zet je vast. Je krijgt slaag, omdat je kind bent, vrouw bent, arm, migrant of sans-papier. Opdat zij verder kunnen, met het bouwen van hun rijk, hun muren, het uitdelen van functies van deurwachters, cipiers, security. Opdat ze nog rijker kunnen worden, opdat ze kunnen controleren. Omdat het hen goed uitkomt dat wij elkaar verneuken.
Daar sta je, tegen die muur, en je voelt je klein. Waar is je trots naartoe? Waarom die angst voor zij die macht op je uitoefenen, waarom hun voeten kussen? Daar sta je, je voelt je klein… tot er iets knapt diep in jou. En je denkt... Deze maatschappij is de mijne niet, voor mijn problemen kent ze geen oplossing. Je geloof in deze wereld gaat voorgoed verloren, elke band met deze maatschappij voor altijd voorbij. Je verdriet en het gevoel van onmacht ruimen plaats voor woede en de beslistheid klappen uit te delen. Dit spel speel ik niet langer mee. Ik eis de macht over mijn leven op. En dan krijg je vleugels…
Je elleboog schiet naar achter en raakt de keel van de deurwachter die daar staat. Met de andere hand grijp je z’n geweer en duwt het in een seconde tegen zijn slaap. Die muur, die gaat eraan. Hij schrikt, want zijn functie bestaat erin te vernederen, te intimideren, te dreigen, te chanteren. Daardoor voelen mensen zich vanzelf wel klein. Maar op verzet is hij zelden gestoten. Hij schrikt, net als zijn meesters, die zich laten beschermen door hekken en politie, rechtbanken en gevangenissen. Hij schrikt en jij duwt ‘m met z’n kop tegen de muur. Die muur, die blaas ik op en als jij ertegen blijft plakken om jezelf en deze wereld te beschermen, vlieg je mee de lucht in. Je gezicht tegen zijn oor en je spuwt de woorden erin: “Geen andere keuze dan mijn revolte. Te veel drugs, te veel doden, te veel problemen, gevangenis, ongeluk. Ik wil leven en dus… Geen andere keuze dan mijn revolte, niet ik, maar deze wereld moet kapot.”
Een knal doorbreekt hoe de dingen normaalgezien gaan. Vandaag was jij het niet die klappen kreeg, maar de maatschappij die je klein wil. Je stapt weg en gaat slapen. De volgende ochtend wordt je wakker met een zacht gevoel. Mijn lot, probeer ik in mijn eigen hand te houden. Je staat op, bent vertrokken. Op zoek, op weg...