Je zit aan een bureautje in een verzekeringskantoor. Aan de andere kant van de spekgladde tafel zit een typische bureaucrate. Ze vraagt wat zij voor jou kan doen, en perst er een scheefgetrokken glimlach uit die dit verplichte bezoek alleen maar absurder maakt. Je had van iemand een oude rammelbak kunnen overkopen en komt nu een poging wagen om de paperassen in orde te krijgen. Zij doet alsof dit hele gebeuren plezant zou moeten zijn maar jij bent op je hoede. Je krijgt uiteindelijk de afrekening en weet meteen waarom. Je kan niet anders dan kwaad worden. Verwachten ze nu echt dat mensen dit zomaar kunnen ophoesten? En dat verdomde mens achter de computer. Zij heeft nu alle macht en behandelt je als iemand die te dom is om de normale gang van zaken te begrijpen. Takkewijf. Je gaat er tegenin, maar botst op een muur tussen twee planeten. Je verlaat het kantoor met slaande deuren. Eens een beetje afgekoeld besef je dat je er nooit bij zal horen en dat dat ook niet de bedoeling is. Je begrijpt dat op zoveel momenten zoveel mensen simpelweg worden afgewezen, open en bloot worden duidelijk gemaakt dat ze het nooit allemaal zullen kunnen hebben. Want zo werkt het nu eenmaal. In deze wereld zal er nooit een paradijs voor iedereen zijn.
Ik wil er niet bij horen. Met een samenleving waar mensen zo met elkaar omgaan zal ik altijd botsen. Bovendien maken diegenen die er wel bij varen me kotsmisselijk. Zie ze elke avond aan de rijkgevulde tafels schuiven. Klaar om hun vol te steken totdat ze niet meer kunnen. Ze kijken me aan alsof ik een hond ben. Als ze willen slaan ze me, als ze m'n ogen net medelijwekkend genoeg vinden werpen ze me misschien wat van de restjes toe. Ken je dat gevoel? Uiteindelijk kan je nergens nog ongestoord liggen en word je hoorndol. Totdat je rechtspringt en je gevoel volgt. Je bijt in elk been dat je onder tafel kan vinden, bakent je territorium af op hun dure jassen en je verlaat de kamer. Kwispelend op weg naar buiten.