Er werd een jongen doodgeschoten. In Tubize, door een juwelier. Terwijl hij samen met een medeplichtige de juwelierszaak probeerde te overvallen.
Er werd een jongen doodgeschoten. In een wereld van productie en commercie, van slavernij en geld. Waar je moet betalen om te leven, waar je moet betalen wanneer je steelt. Met de gevangenis, of de dood…
Doodgeschoten in een wereld waar onze autonomie werd afgenomen. Waar we ons leven niet vrij kunnen vormgeven naar onze eigen verlangens en ideeën. Maar die ons verplicht te leven in haar verrot systeem van geld verdienen en geld betalen. Ieder voor zich, en allen voor de rijken.
In een wereld waar de tijd ons afgenomen wordt. Tijd waarin we onze geliefden en vrienden kunnen zien, waarin we met onze projecten en vurige passies kunnen bezig zijn, met het creëren van ons leven en geluk. Afgenomen, door de school, het werk, de gedwongen migratie, de gevangenis.
Een wereld waar de ruimte van ons gestolen wordt, de ruimte waarin we onszelf kunnen zijn en ontwikkelen, net als onze relaties met anderen. Waar we opgesloten worden in de ruimtes van de macht, met al haar geboden en vereisten die ons verminken en maken tot nederige wezens die hun trots verloren hebben, omdat zij hun leven en de vreugde voor het leven verloren hebben. Zij hebben hun vrijheid verloren.
Neen, het verbaast ons niet langer dat er mensen neergeschoten worden. Het verbaast ons niet, omdat we het weten, maar het maakt ons nog altijd woest. Op deze juwelier met z’n geld, op deze wereld met z’n geld. Op deze stinkende rotzooi, vuilnisbelt, waarop de mannen aan de top zo trots zijn.
En het verbaast ons evenmin, het vuile debat dat zich afspeelt in de media, over het recht op wettige zelfverdediging voor juweliers, terwijl we het hier hebben over het recht op het doodschieten van iemand die van je probeert te stelen. Het verbaast ons niet, maar het doet ons trillen van razernij. Hoe kan je leven minderwaardig maken aan eigendom, wanneer je al zoveel hebt dat je er bijna in stikt?
En ondertussen verbaast het ons ook al niet meer, de lamme reacties van de mensen in de straat. Dat Flavien maar beter had moeten weten, dat zijn ouders hem beter hadden moeten opvoeden, dat ze hetzelfde gedaan zouden hebben in de juwelier zijn plaats. Het verbaast ons niet, maar het doet pijn. Het zijn niet enkel de machthebbers die ziek zijn, maar ook nog jullie dus… De kudde van de brave slaven die bleiren in het koor van de macht. Die het lied janken van de moraal van de macht. Stelen is slecht, stil en braaf zijn is goed, en hard werken voor je baas.
Welke baas? Die baas die kaviaar eet, en champagne drinkt, en luxewagens heeft. Die op vakantie gaat waarheen hij maar wil, om daar met geld te smijten, want híj heeft er genoeg. Zijn huis is van hem, net als zijn buitenverblijf, deurwaarders kent hij niet, een lege koelkast evenmin. Er is altijd eten, veel te veel, ’s winters is het er altijd warm en er is meer dan voldoende ruimte om te leven in dat huis. Hij hoort de buren niet schreeuwen doorheen de muren van zijn appartement, want hij woont in een villa aan de rand van het bos.
Het is niet dat we het niemand gunnen, een mooi huis, lekker eten, de rust van de natuur wanneer je gaat slapen en opnieuw wanneer je ’s morgens wakker wordt. De frisse lucht van de bomen, ruimte om te spelen. Middelen om de wereld te ontdekken die anders zijn dan de tocht doorheen de dodelijke Sahara, de levensbedreigende oversteek van de middellandse zee, de dodelijke vrieskou aan de oostgrens van Europa, de rit met verstikkingsgevaar vanachter in een truck. Het is niet dat we het niemand gunnen, we gunnen het iedereen. Maar het zijn er maar enkelen die het hebben, en al de rest die ervoor moet afzien. Daarom bestrijden wij hen, in een gevecht op leven en dood.
En dan zijn er die het al langer doorhebben, waar al dat geld zich bevindt waar mensen zich arbeidsongelukken voor werken. Waar al dat geld zich bevindt van al die mensen die hun kinderen en geliefden nog amper zien omdat ze uren moeten kloppen om de huur te betalen, de leningen af te betalen, en die moe zijn wanneer ze thuis komen, omdat werken voor het profijt van een slavendrijver afmattend is. Dat geld, zit in die villa’s, in die luxe-winkels, in de banken en de supermarkten. Waarom eigenlijk niet? Terughalen wat van je afgenomen werd, de tijd en de ruimte die deze wereld van het kapitaal van je gestolen heeft.
Uit noodzaak, want geld is nodig om te leven hier en nu, maar het is evenzeer een kéuze. De keuze om te breken met de mentaliteit van de slaaf, die zich goed voelt wanneer hij de voeten van zijn meester likt. De slaaf die vindt dat hij krijgt waar hij recht op heeft, wat kruimels die zijn meester naar hem toewerpt. Die zijn meester dankbaar is voor het werk dat hij hem gegeven heeft en zichzelf geselt met de vernederingen van zijn baas, ik zal harder werken, ik zal harder werken, ontsla me niet o alsjeblief.
De keuze om te breken met de slavenmentaliteit die zegt dat stelen slecht is, en eigendom heilig. En dan toch vooral – niet vergeten – het eigendom van de rijken, waar er nooit een deurwaarder zal komen om alles af te pakken, waar er nooit een huisbaas zal zijn om je op straat te zetten. We hebben begrepen dat de wet niets meer is dan de bescherming van de rijken, de gevangenis niets dan de kerkers voor de armen, dat stelen niet slecht is, dat het mag, geoorloofd is, en terecht. Het is goed de bazen te beroven, de rijken, zij die met onze levens spelen. Met de levens van alle mensen waarvan we houden, vrienden en geliefden, oud en jong. Stelen van hen die ons uitzuigen, deporteren, opsluiten, gek verklaren, op school steken om te leren braaf te zijn.
En dan roepen ze om wettige zelfverdediging. Want natúúrlijk voelen zij zich bedreigd, die mensen met geld in het laatje. Zij kunnen hun geld verliezen, zij verliezen hun geld en roepen hun waakhonden om hulp. Politie! Security! Rechters! Cipiers! Zij voelen zich bedreigd alsof het om hun leven gaat. Want hun geld en hun eigendom ìs hun leven, geld betekent voor hen méér dan leven. Help! Mijn villa is niet veilig!! Mijn TV, mijn laptop, o help, mijn DVD en de juwelen van mijn vrouw, mijn kunst, mijn zilver, mijn goud, alles waar ik van houd. Geef ons het recht te schieten op dat losgelopen wild! Deze gekken, die onvoorspelbare vrijbuiters en bendes die uit onze omheining braken en nu oncontroleerbaar afstormen op ons rijk! Wij willen schieten, nu!
En dan is er een juwelier, Olivet uit Tubize, die opkomt voor hetgeen waarin hij gelooft, en een jongen neerknalt, Flavien. Vijftien jaar jong, en dood. Dood op de winkelvloer van de commerce van een juwelenverkoper, de commerce bij uitstek voor mensen met geld, mensen met het geld van de armen die voor hen werken in hun portemonnee.
Het zal gedaan zijn met deze brute overvallen op onze levens!
Voor de opstand tegen alles wat ons naar beneden duwt.
Tegen de rijken, voor de rijkdom voor iedereen.