donderdag 12 september 2013

"Het zijn flinke mensen"

Ja, ‘s avonds rond zeven uur zit Nadja graag in een tweedeklassecompartiment van de metro. De meerderheid van de reizigers zijn mensen die terugkeren van hun werk. Ze gaat tussen hen zitten en probeert van hun gezichten af te lezen waar ze zich zorgen over maken. Ze denken noodgedwongen over wat ze tot morgen achter zich lieten, alleen maar tot morgen, en ook aan wat hen deze avond te wachten staat, dat doet de rimpels van hun voorhoofd verdwijnen of maakt ze net nog bezorgder. Nadja staart naar iets in de lucht:
Het zijn flinke mensen.”
Meer aangedaan dan ik wil overkomen word ik ditmaal boos:
Maar neen. Daar gaat het trouwens helemaal niet over. Deze mensen kunnen maar interessant zijn in de mate dat ze het werk verdragen, met al dan niet alle andere miserie. Maar hoe zou dat hen verheffen als de revolte in hen niet het sterkste is? Op dit moment ziet u ze, maar voor de rest zien zij u niet. Ik, ik haat met al mijn krachten deze onderwerping die men mij wil doen waarderen. Ik beklaag de mens die ertoe veroordeeld is, die zich er over het algemeen niet aan kan onttrekken, maar het is niet de zwaarte van zijn straf waardoor ik gunstig sta tegenover hem, dat is en kan alleen maar de hevigheid van zijn protest zijn. Ik weet dat men zich nog vrij kan voelen aan een fabrieksoven, of voor één van die onverbiddelijke machines die heel de dag lang met enkele seconden interval de herhaling van dezelfde beweging opleggen, of overal elders onder waar bevolen wordt, of in de cel, of voor een executiepeloton, maar het is niet het martelaarschap dat men ondergaat dat die vrijheid schept. De vrijheid is, dat geef ik grif toe, een eeuwig losbreken van de ketenen: maar opdat dit losbreken mogelijk is, voortdurend mogelijk, mogen de ketenen ons niet verpletteren zoals ze bij zovelen waarover u spreekt doen. Maar de vrijheid is ook, en misschien op menselijk vlak nog veel meer, de minder of meer lange, maar wonderlijke opeenvolging van stappen die de mens die losbreekt uit zijn ketenen kan zetten. Die stappen, gelooft u dat ze die kunnen zetten? Hebben ze er eigenlijk nog maar de tijd voor? Hebben ze er het hart voor? Flinke mensen, zegt u, ja, flink zoals degenen die zich in de oorlog zijn gaan laten afslachten, is het niet? Laten we er korte metten mee maken, met die helden: veel ongelukkigen en enkele zielige idioten. Ik geef het toe, voor mij zijn die stappen alles. Waar gaan ze heen, dat is de ware vraag. Ze zullen uiteindelijk wel een weg uittekenen en op die weg, wie weet of het middel niet opdoemt om degenen die niet konden volgen te bevrijden van hun ketenen of te helpen om los te breken? Alleen dan zal het gepast zijn om eventjes te wachten, zonder evenwel de minste stap achteruit te zetten
Uit Nadja, 1964